Deze term wordt in de Nederlandse architectuurgeschiedenis tussen
1925 en 1940 gebruikt maar is nooit scherp afgebakend van Nieuwe
Zakelijkheid en Internationale Stijl. Het gaat niet zo zeer om een
nieuwe bouwstijl, maar meer een nieuwe bouworganisatie, die tegemoet
moest komen
aan de eisen van economische en demografische schaalvergroting. De
aanhangers waren van mening dat de enorme bevolkingsaanwas nooit meer
adequaat en menselijk gehuisvest kon worden als werd vastgehouden aan
de gebruikelijke manier van bouwen. Functionalisme, standaardisatie en
schaalvergroting stonden centraal. De geboden oplossingen waren
behoorlijk radicaal. Het arbeidershuis was niet langer een afgeleide
van de burgerlijke villa, maar iets geheel nieuws. Er werd gericht op
collectieve bouw, met aandacht aan praktische indeling, comfort en
licht, maar waarbij ook stoep, tuin of plat werd ingeruild voor grote
collectieve voorzieningen als park, plein en daktuin. De directe
confrontatie met de straat verdween en werd vervangen door een
verbinding met de natuur en zonlicht door ruimbeglaasde gevels. Als er
van een bouwstijl sprake is kan die is die te herkennen aan de
vervanging van zadeldaken, schoorstenen en donkere gevels door
wit pleisterwerk, glas en metaalconstructies. De bouwwerken stonden
zwaar op de grond, maar stonden door staal en gewapend beton
constructies verheven boven het straatnivo.
De architecten die ertoe gerekend worden, waren
beïnvloed door het Bauhaus en LeCorbusier en groepeerden zich in ‘de 8
en Opbouw’ (naar de gelijknamige tijdschriften). Met name Van Eesteren
leverde een belangrijke bijdrage tot de stedenbouw. Vertegenwoordigers
waren o.a. J.A. Brinkman, B. Bijvoet, J. Duiker, L.C. van der Vlugt,
W. van Tijen, J.J. van Loghem en J.J.P. Oud.
Rotterdam kent vele bouwwerken die tot het Nieuwe Bouwen kunnen
worden gerekend. Al voor de oorlog werd er al geëxperimenteerd,
getuige de wijken Kiefhoek en Witte Dorp van Oud, de Van Nelle fabriek
van Brinkman en Van der Vlugt en de Bergpolderflat (1934, eerste
gallerijflat in Nederland) van Van Tijen, Brinkman & Van der
Vlugt. Ook kent Rotterdam een aantal villa's van deze architecten
(m.n. in Kralingen en bij het Museumpark zoals Villa Sonneveld). Na de
oorlog hadden de Nieuwe Bouwers veel gelegenheid om in Rotterdam hun
ideeën gestalte te geven. In afwijking van het vooroorlogse
functionalisme is er een grote variatie in gebruikte materialen en
vormen. Bekendste voorbeeld is de Lijnbaan (Van de Broek en Bakema) en
de de flats ernaast (Maaskant) en tal van woningbouwprojecten in het
centrum, Kralingen en op Zuid.