Delftse School of Traditionalisme

Deze stroming in de Nederlandse architectuur ontstond rond de Delftse hoogleraar M.J. Granpré Molière (1883-1972). Aanhangers van de stroming publiceerden regelmatig in Bouwkundig Weekblad en Katholiek Bouwen. Veel van hen waren katholiek, hetgeen samenhangt met de aan Woonhuis De Boogerd (Granpré Molière) 1930 Thomas van Aquino verwandte filosofie van deze stroming. Volgens de Delfsche school moest architectuur gebaseerd zijn op universele normen en waarden. Deze werden vooral gezocht in de Nederlandse plattelandsarchitectuur. Architectuur moest nederig zijn en vooral niet opvallen. De schoonheid ligt in de eenvoud van een goede harmonie tussen ruimte, massa en licht. De functie van een gebouw moest tot uitdrukking komen in de vorm. Vandaar werd ook een groot onderscheid gemaakt in de vormgeving van woonhuizen (simpel en ingetogen) en publieke gebouwen als stadhuizen en kerken, die juist monumentaal moesten zijn om hun functie te benadrukken. Voor kerkbouw werd vaak teruggegrepen op Noorditaliaanse Romaanse kerkbouw.

Naast Granpré Molière, waren o.a. Berghoef (1903-1994), De Rouville de Meux en Kropholler (1882-1973) representanten van de Delftsche School. KrophollerTuindorp Vreewijk, 1916 combineerde de ambachtelijke ingetogenheid van Berlage met historische vormen zoals in zijn Gemeentehuis van Waalwijk en het Mees & Hopegebouw aan de Blaak in Rotterdam. Ook Van der Steurs ontwerp voor het Museum Boymans-Van Beuningen, dat teruggrijpt op Scandinavische tradionalistische stromingen kan in deze stroming worden geschaard.

 

In Rotterdam heeft de Delftse School ook één en ander nagelaten, ondanks dat in deze stad vooral vooruitstrevende concepten, m.n. bij particuliere opdrachtgevers succesvol zijn geweest. Voorbeelden zijn: Woonhuis De Boogerd (Granpré Moliere, 1930), Bankgebouw Mees&Hope (nu Kunstacademie; Kropholler, 1934), Tuindorp Vreewijk (Granpré Moliere, 1916)

Terug